Schuttersmaaltijd van Wijk I met kolonel Jan van de Poll en kapitein Gijsbert van de Poll

Tegen de achterwand links, vrijwel geheel schuilgaand achter een gordijn, een groot schilderij waarop nog net de figuur van de door pijlen doorboorde H. Sebastiaan zichtbaar is. De H. Sebastiaan was de schutspatroon van de Handboogdoelen. Colijn vervaardigde een tekening naar dit schuttersstuk waarop de figuren als volgt genummerd zijn: 21 22 19 18 16 15 12 11 10 9 8 6 5 4 3 17 14 13 7 2 1 20 De namen van de voorgestelden zijn dan volgens Colijn: 1. Jan van de Pol, Captn. 2. Gysbert van de Pol, Lieut. 3. Jasper Vlak, vaandrig. 4. Joannes Pollio. 5. Mr. Eiland Benhards. 6. Abraham Pietersº Krook. 7. Reinier Blocq. 8. Claes Barents van Berken. 9. Pieter Jacobs.° Steur. 10. Joost Jonasz° Gekeer. 11. Jan Hillebrantsz.° Kapel, Seijlemaker. 12. Philips Willems° Muijen. 13. Pieter van Gerven. 14. Jacob Calabar. 15. Cornelis Vliet. 16. Wouter Lambertsz. Heems. 17. Jan Muores. 16. Ant.° Heindr. Molenaar. 19. Floris Spilbergen, Schilder. 20. Harman vande Pol. Het handschrift van Schaep (1653) vermeldt ons doek in de Handboogsdoelen: "16. A°. 1650. Op de groote kamer boven de Poort het nieuwe stuck, daer scepen Jan van de Poll Capn. ende sijn broeder Gijsbert van de Poll Lut. sijn, geschildert van Jan Spilbergh A°. 1650" (SCHELTEMA VII, blz. 130, 140). Tot nu toe is in de literatuur de opgave van Colijn zonder commentaar gevolgd (afgezien van Colijns vergissing in de voornaam van de schilder: nr. 19. Floris S. moet zijn Johannes S.). Colijns omschrijving van de functies der voorgestelden kan echter onmogelijk juist zijn. Jan van de Poll (1597 1678; ELIAS I, blz. 445) werd op 25 augustus 1650, tezamen met Cornelis Witsen, kolonel van de schutterij (JOCHEMS, blz. 6). In ditzelfde jaar (29 oktober) werd een nieuwe wijk indeling van de stad van kracht, waarbij in de nieuw gevormde Wijk I Gijsbert v.d. Poll kapitein, Abraham Croock (of Krook) luitenant, Caspar Vlack vaandrig en Johannes Pollio sergeant werd (JOCHEMS, blz. 43). In deze functies zijn de heren dan ook afgebeeld, en de schikking is hier geheel mee in overeenstemming. Schaep kende de aantekeningen van Colijn (zie: SCHELTEMA II, blz. 131), en het behoeft dan ook geen verwondering te wekken dat hij reeds dezelfde fout maakte. (Vóór 1650 was Jan v.d. Poll kapitein in Wijk V, Gijsbert v.d. Poll luitenant in VII; JOCHEMS, blz. 32, 33). De omstandigheden rond de opdracht voor dit laatste Amsterdamse schutterstuk vinden we in Houbrakens biografie van Spilberg: "In dien tijd werden de Borgermeesters van Amsterdam voornemens een groot stuk, en daar in een bende schutters, waar van de Burgermeester vander Pol hopman was, te laten schilderen. Hier toe werden verscheiden meesters uitgekeurt om een model daar van te maken. Onze schilder was ook een van hun, dog zyn model beviel hun zoo wel, dat zy hem dit werk aan bestelden. 't welk hy met roem volbragt, waar om hy ook boven zyn bedongen loon, nog een present kreeg. Dit stuk is thans nog te zien tot Amstermdam in den Doele, op de Singel". Onder verwijzing naar Houbraken schrijft Wagenaar in zijn beschrijving van de Handboogdoelen: "En onder andere hangt, op de groote zaale, een fraai stuk van Johannes Spilberg, verbeeldende het vendel schutters van den Burgemeester en Kapitein Joan van de Poll, 't welk, omtrent den jaare 1660, geschilderd is." De opmerkingen van Houbraken moeten m.i. eveneens geamendeerd warden. Het zou namelijk een unicum zijn indien de opdracht voor dit schutterstuk werkelijk, zoals hij zegt, van de "Borgermeesters" afkomstig was. Deze opdrachten werden zonder uitzondering door de schutters zelf (of hun overlieden) gegeven. En als de burgemeesters de benoeming van Van de Poll tot kolonel hadden willen memoreren, zouden zij toch niet de gelijktijdig benoemde Cornelis Witsen hebben kunnen passeren. (Overigens was Van de Poll, anders dan Houbraken en Wagenaar suggereren, in 1650 nog geen burgemeester. Hij werd dit pas in 1653, enige maanden na Cornelis Witsen; WAGENAAR III, blz. 302, JOCHEMS, blz. 6.) De opdracht voor dit doek is dan ook ongetwijfeld geïnstigeerd door Jan van de Poll (zoals M. Kok reeds eerder opmerkte), die zich en de zijnen vaker liet portretteren: wij bezitten kopieën van de hand van Spilberg naar de portretten in ons schutterstuk van J. v.d. Poll en zijn zoontje Harmen (zie onder cat.nrs. 411, 412). Bovendien vinden we zowel jan als de jonge Harmen terug op Bartholomeus van der Helsts 'Overlieden van de St. Sebastiaansdoelen' van 1653 (cat. Rijksmuseum 1960, nr. 1136). De datering levert eveneens een probleem op. Sinds 1886 (Bredius in cat. Rijksmuseum 1886, nr. 333b) leest men achter de signatuur 1650. De Vries (1841, 1843) en Scheltema (1864, 1879) vermeldden daarentegen, 1653. Ik ben geneigd dit laatste jaartal voor het juiste te houden, daar Spilberg in de vier maanden, die hem restten na Van de Polls benoeming op 25 augustus 1650, het enorme doek (hoogstwaarschijnlijk) niet voltooid kan hebben. Dat Schaep niettemin het jaar 1650 noemt, bewijst weinig: zijn aantekeningen bevatten zeer veel fouten, vooral in de jaartallen. Het is m.i. zelfs mogelijk dat de publicatie van Schaeps manuscript in 1885 (SCHELTEMA VII) aanleiding was om bij een restauratie in dat jaar (het doek werd in 1885 aan het Rijksmuseum in bruikleen gegeven) het jaartal 1653 te "restaureren" tot 1650. Bredius (in cat. Rijksmuseum, 1886) vermeldt dat enige koppen zwaar gerestaureerd zijn. In 1888 en 1926 werd een groot aantal van de overschilderingen weggenomen (aantek. in het museum).

Schuttersmaaltijd van Wijk I met kolonel Jan van de Poll en kapitein Gijsbert van de Poll

Tegen de achterwand links, vrijwel geheel schuilgaand achter een gordijn, een groot schilderij waarop nog net de figuur van de door pijlen doorboorde H. Sebastiaan zichtbaar is. De H. Sebastiaan was de schutspatroon van de Handboogdoelen. Colijn vervaardigde een tekening naar dit schuttersstuk waarop de figuren als volgt genummerd zijn: 21 22 19 18 16 15 12 11 10 9 8 6 5 4 3 17 14 13 7 2 1 20 De namen van de voorgestelden zijn dan volgens Colijn: 1. Jan van de Pol, Captn. 2. Gysbert van de Pol, Lieut. 3. Jasper Vlak, vaandrig. 4. Joannes Pollio. 5. Mr. Eiland Benhards. 6. Abraham Pietersº Krook. 7. Reinier Blocq. 8. Claes Barents van Berken. 9. Pieter Jacobs.° Steur. 10. Joost Jonasz° Gekeer. 11. Jan Hillebrantsz.° Kapel, Seijlemaker. 12. Philips Willems° Muijen. 13. Pieter van Gerven. 14. Jacob Calabar. 15. Cornelis Vliet. 16. Wouter Lambertsz. Heems. 17. Jan Muores. 16. Ant.° Heindr. Molenaar. 19. Floris Spilbergen, Schilder. 20. Harman vande Pol. Het handschrift van Schaep (1653) vermeldt ons doek in de Handboogsdoelen: "16. A°. 1650. Op de groote kamer boven de Poort het nieuwe stuck, daer scepen Jan van de Poll Capn. ende sijn broeder Gijsbert van de Poll Lut. sijn, geschildert van Jan Spilbergh A°. 1650" (SCHELTEMA VII, blz. 130, 140). Tot nu toe is in de literatuur de opgave van Colijn zonder commentaar gevolgd (afgezien van Colijns vergissing in de voornaam van de schilder: nr. 19. Floris S. moet zijn Johannes S.). Colijns omschrijving van de functies der voorgestelden kan echter onmogelijk juist zijn. Jan van de Poll (1597 1678; ELIAS I, blz. 445) werd op 25 augustus 1650, tezamen met Cornelis Witsen, kolonel van de schutterij (JOCHEMS, blz. 6). In ditzelfde jaar (29 oktober) werd een nieuwe wijk indeling van de stad van kracht, waarbij in de nieuw gevormde Wijk I Gijsbert v.d. Poll kapitein, Abraham Croock (of Krook) luitenant, Caspar Vlack vaandrig en Johannes Pollio sergeant werd (JOCHEMS, blz. 43). In deze functies zijn de heren dan ook afgebeeld, en de schikking is hier geheel mee in overeenstemming. Schaep kende de aantekeningen van Colijn (zie: SCHELTEMA II, blz. 131), en het behoeft dan ook geen verwondering te wekken dat hij reeds dezelfde fout maakte. (Vóór 1650 was Jan v.d. Poll kapitein in Wijk V, Gijsbert v.d. Poll luitenant in VII; JOCHEMS, blz. 32, 33). De omstandigheden rond de opdracht voor dit laatste Amsterdamse schutterstuk vinden we in Houbrakens biografie van Spilberg: "In dien tijd werden de Borgermeesters van Amsterdam voornemens een groot stuk, en daar in een bende schutters, waar van de Burgermeester vander Pol hopman was, te laten schilderen. Hier toe werden verscheiden meesters uitgekeurt om een model daar van te maken. Onze schilder was ook een van hun, dog zyn model beviel hun zoo wel, dat zy hem dit werk aan bestelden. 't welk hy met roem volbragt, waar om hy ook boven zyn bedongen loon, nog een present kreeg. Dit stuk is thans nog te zien tot Amstermdam in den Doele, op de Singel". Onder verwijzing naar Houbraken schrijft Wagenaar in zijn beschrijving van de Handboogdoelen: "En onder andere hangt, op de groote zaale, een fraai stuk van Johannes Spilberg, verbeeldende het vendel schutters van den Burgemeester en Kapitein Joan van de Poll, 't welk, omtrent den jaare 1660, geschilderd is." De opmerkingen van Houbraken moeten m.i. eveneens geamendeerd warden. Het zou namelijk een unicum zijn indien de opdracht voor dit schutterstuk werkelijk, zoals hij zegt, van de "Borgermeesters" afkomstig was. Deze opdrachten werden zonder uitzondering door de schutters zelf (of hun overlieden) gegeven. En als de burgemeesters de benoeming van Van de Poll tot kolonel hadden willen memoreren, zouden zij toch niet de gelijktijdig benoemde Cornelis Witsen hebben kunnen passeren. (Overigens was Van de Poll, anders dan Houbraken en Wagenaar suggereren, in 1650 nog geen burgemeester. Hij werd dit pas in 1653, enige maanden na Cornelis Witsen; WAGENAAR III, blz. 302, JOCHEMS, blz. 6.) De opdracht voor dit doek is dan ook ongetwijfeld geïnstigeerd door Jan van de Poll (zoals M. Kok reeds eerder opmerkte), die zich en de zijnen vaker liet portretteren: wij bezitten kopieën van de hand van Spilberg naar de portretten in ons schutterstuk van J. v.d. Poll en zijn zoontje Harmen (zie onder cat.nrs. 411, 412). Bovendien vinden we zowel jan als de jonge Harmen terug op Bartholomeus van der Helsts 'Overlieden van de St. Sebastiaansdoelen' van 1653 (cat. Rijksmuseum 1960, nr. 1136). De datering levert eveneens een probleem op. Sinds 1886 (Bredius in cat. Rijksmuseum 1886, nr. 333b) leest men achter de signatuur 1650. De Vries (1841, 1843) en Scheltema (1864, 1879) vermeldden daarentegen, 1653. Ik ben geneigd dit laatste jaartal voor het juiste te houden, daar Spilberg in de vier maanden, die hem restten na Van de Polls benoeming op 25 augustus 1650, het enorme doek (hoogstwaarschijnlijk) niet voltooid kan hebben. Dat Schaep niettemin het jaar 1650 noemt, bewijst weinig: zijn aantekeningen bevatten zeer veel fouten, vooral in de jaartallen. Het is m.i. zelfs mogelijk dat de publicatie van Schaeps manuscript in 1885 (SCHELTEMA VII) aanleiding was om bij een restauratie in dat jaar (het doek werd in 1885 aan het Rijksmuseum in bruikleen gegeven) het jaartal 1653 te "restaureren" tot 1650. Bredius (in cat. Rijksmuseum, 1886) vermeldt dat enige koppen zwaar gerestaureerd zijn. In 1888 en 1926 werd een groot aantal van de overschilderingen weggenomen (aantek. in het museum).