Schutters van de compagnie van kapitein Gillis Jansz. Valckenier en luitenant Pieter Jacobsz. Bas

De conditie is slecht. Het doek moet m.i. oorspronkelijk groter geweest zijn, gezien de wijze waarop de op de achtergrond in nissen geplaatste beelden zijn afgesneden. Het beeld links stelt voor een vrouw met een weegschaal (Justitia), het beeld rechts een vrouw met een pijlenbundel (De Eendracht? Vgl.: C. van Mander, Wtbeeldinge der figueren, Alkmaar 1604, fol. 133 v en 136 r; vgl. hoe op cat.nr. 196 het woord "eendrachtigheid" in het motto voorkomt). De vroegste vermelding van het schilderij vinden we in het handschrift van Schaep uit 1653. In zijn lijst van de schuttersstukken in de Voetboogdoelen noemt hij onder nr. 25 "in 't voorhuys (..) Ao 1599. Ibidem daer tegenover Jillis Jansz. Valckenier Capn. Pieter Bas Lut. Ao 1599, gedaen bij Pieter Ysaxz. die daerna Resident wierde in de Sond" (SCHELTEMA VII, 1885, blz. 135). In 1864, dus vóór het terugvinden van het handschrift van Schaep, schreef Scheltema het schilderij aan N. Elias toe. Hij identificeerde dit stuk toen namelijk (ten onrechte) met Van Dyks nr. 103, Elias' schuttersstuk van 1639, daar dat eveneens 23 perso nen telt (Van DYK, 1758, zie hierover ook Meyer). Bredius stelde het schilderij op naam van Cornelis Ketel (cat. Rijksmuseum, 1886). G. 't Hooft noemde het doek als eerste een werk van Isaacsz, waarna Six het in 1903 wist te identificeren met Schaeps nr. 25. Riegl meent dat Isaacsz in vergelijking met zijn vroegere preoccupatie met lineair compositionele problemen, zich in dit geval iets meer bezonnen heeft op de "psychischen Bewegungsausdruck". Een der voorgestelden, de derde van links van de zittende figuren, vinden we terug op een portret van hetzelfde jaar 1599, dat het wapen draagt van de familie Braseman en dat volgens Six (1903) eveneens door Isaacsz geschilderd is. Het portret behoorde tot de collectie V. de Stuers en werd 26 november 1965 geveild bij Christie's onder nr. 39 als een Cornelis Ketel, waarna het eigendom werd van de kunsthandel D. Cevat te Londen. 1978: Blijft in bruikleen in het Rijksmuseum.

Schutters van de compagnie van kapitein Gillis Jansz. Valckenier en luitenant Pieter Jacobsz. Bas

De conditie is slecht. Het doek moet m.i. oorspronkelijk groter geweest zijn, gezien de wijze waarop de op de achtergrond in nissen geplaatste beelden zijn afgesneden. Het beeld links stelt voor een vrouw met een weegschaal (Justitia), het beeld rechts een vrouw met een pijlenbundel (De Eendracht? Vgl.: C. van Mander, Wtbeeldinge der figueren, Alkmaar 1604, fol. 133 v en 136 r; vgl. hoe op cat.nr. 196 het woord "eendrachtigheid" in het motto voorkomt). De vroegste vermelding van het schilderij vinden we in het handschrift van Schaep uit 1653. In zijn lijst van de schuttersstukken in de Voetboogdoelen noemt hij onder nr. 25 "in 't voorhuys (..) Ao 1599. Ibidem daer tegenover Jillis Jansz. Valckenier Capn. Pieter Bas Lut. Ao 1599, gedaen bij Pieter Ysaxz. die daerna Resident wierde in de Sond" (SCHELTEMA VII, 1885, blz. 135). In 1864, dus vóór het terugvinden van het handschrift van Schaep, schreef Scheltema het schilderij aan N. Elias toe. Hij identificeerde dit stuk toen namelijk (ten onrechte) met Van Dyks nr. 103, Elias' schuttersstuk van 1639, daar dat eveneens 23 perso nen telt (Van DYK, 1758, zie hierover ook Meyer). Bredius stelde het schilderij op naam van Cornelis Ketel (cat. Rijksmuseum, 1886). G. 't Hooft noemde het doek als eerste een werk van Isaacsz, waarna Six het in 1903 wist te identificeren met Schaeps nr. 25. Riegl meent dat Isaacsz in vergelijking met zijn vroegere preoccupatie met lineair compositionele problemen, zich in dit geval iets meer bezonnen heeft op de "psychischen Bewegungsausdruck". Een der voorgestelden, de derde van links van de zittende figuren, vinden we terug op een portret van hetzelfde jaar 1599, dat het wapen draagt van de familie Braseman en dat volgens Six (1903) eveneens door Isaacsz geschilderd is. Het portret behoorde tot de collectie V. de Stuers en werd 26 november 1965 geveild bij Christie's onder nr. 39 als een Cornelis Ketel, waarna het eigendom werd van de kunsthandel D. Cevat te Londen. 1978: Blijft in bruikleen in het Rijksmuseum.