Gezicht op het IJ voor Amsterdam

Meer nog dan de andere schilderijen moest dit schilderij verbeelden wat het Amsterdam-Paviljoen van de ENTOS wilde uitdragen: de trots op de Amsterdamse haven. Handel, nijverheid en scheepvaart stonden er economisch sterk voor en de bloeiperiode was nog maar net begonnen. Op en rond het IJ was sprake van sterk toenemende havenactiviteiten, wat zich weerspiegelde in de bebouwing van de oevers. Het Centraal Station was in die zin de kroon op het werk, hoewel de discussie nog niet was verstomd. Velen bleven ‘de nieuwe stadspoort’ beschouwen als een obstakel dat de stad van de haven scheidde. Hobbe Smith zal de voorstudies voor het schilderij geschetst hebben vanaf een standpunt iets ten noordwesten van de Tolhuistuin. Links is nog een stukje van de stationsoverkapping te zien, rechts daarvan de toren van de Oude Kerk en, gedeeltelijk verscholen achter het zeil van het voorbijvarende schip, de vierkante toren van de Beurs van Berlage. In het midden zijn de koepel van het Paleis op de Dam en die van de Ronde Lutherse Kerk te zien en verder naar rechts de Westertoren en de Posthoornkerk. In de bovenhoeken van het schilderij heeft Smith Mercurius en Neptunus weergegeven, als symbolen van handel en zeevaart. Dit monumentale schilderij diende als tegenhanger van een schilderij dat dertig jaar eerder was vervaardigd door de schilder Johan Adolph Rust (1828-1915). Hij had zijn Gezicht op het IJ geschilderd ten behoeve van de Wereldtentoonstelling die in 1883 in Amsterdam werd gehouden. In het Amsterdam-Paviljoen hing het kunstwerk uit 1883 tegenover de versie van Smith. Het Nieuws van den Dag berichtte op 3 juni 1913 over het schilderij van Rust: ‘Het geeft ook een gezicht op de toenmalige haven van Amsterdam met den Schreierstoren en den Buitenkant tot achtergrond, en ’t is leerzaam het groote verschil te zien van de kalme, rustige haven van toen, en het drukke, bedrijvige tafereel van thans.’

Gezicht op het IJ voor Amsterdam

Meer nog dan de andere schilderijen moest dit schilderij verbeelden wat het Amsterdam-Paviljoen van de ENTOS wilde uitdragen: de trots op de Amsterdamse haven. Handel, nijverheid en scheepvaart stonden er economisch sterk voor en de bloeiperiode was nog maar net begonnen. Op en rond het IJ was sprake van sterk toenemende havenactiviteiten, wat zich weerspiegelde in de bebouwing van de oevers. Het Centraal Station was in die zin de kroon op het werk, hoewel de discussie nog niet was verstomd. Velen bleven ‘de nieuwe stadspoort’ beschouwen als een obstakel dat de stad van de haven scheidde. Hobbe Smith zal de voorstudies voor het schilderij geschetst hebben vanaf een standpunt iets ten noordwesten van de Tolhuistuin. Links is nog een stukje van de stationsoverkapping te zien, rechts daarvan de toren van de Oude Kerk en, gedeeltelijk verscholen achter het zeil van het voorbijvarende schip, de vierkante toren van de Beurs van Berlage. In het midden zijn de koepel van het Paleis op de Dam en die van de Ronde Lutherse Kerk te zien en verder naar rechts de Westertoren en de Posthoornkerk. In de bovenhoeken van het schilderij heeft Smith Mercurius en Neptunus weergegeven, als symbolen van handel en zeevaart. Dit monumentale schilderij diende als tegenhanger van een schilderij dat dertig jaar eerder was vervaardigd door de schilder Johan Adolph Rust (1828-1915). Hij had zijn Gezicht op het IJ geschilderd ten behoeve van de Wereldtentoonstelling die in 1883 in Amsterdam werd gehouden. In het Amsterdam-Paviljoen hing het kunstwerk uit 1883 tegenover de versie van Smith. Het Nieuws van den Dag berichtte op 3 juni 1913 over het schilderij van Rust: ‘Het geeft ook een gezicht op de toenmalige haven van Amsterdam met den Schreierstoren en den Buitenkant tot achtergrond, en ’t is leerzaam het groote verschil te zien van de kalme, rustige haven van toen, en het drukke, bedrijvige tafereel van thans.’