Bekerschroef van de stad Amsterdam

Kapitale bekerschroeven als deze dienden als houders om drinkglazen in vast te klemmen. Ze werden bij ceremoniële gelegenheden gebruikt door hoge stedelijke colleges en functionarissen. In die functie zijn ze veelvuldig op zeventiende-eeuwse groepsportretten en pronkstillevens afgebeeld. Tegenwoordig zijn ze zeer zeldzaam. Van deze kapitale reeks bevinden zich drie exemplaren in het Amsterdams Historisch Museum en twee in bruikleen van de stad Amsterdam in het Rijksmuseum (De Lorm 2001~2, p. 26-28 nr. 5). Deze schroeven werden in 1606 besteld door Gerrit Jacob Witsen en Jan ten Grootenhuis, thesaurieren der stad Amsterdam. De objecten, die in 1609 werden geleverd, kunnen in verband worden gebracht met de oprichting van de Wisselbank, waarvoor het besluit in 1606 werd genomen en die in 1609 in gebruik werd gesteld. Een dergelijke financiële instelling was voor een toekomstige groei van de internationale handel onontbeerlijk geworden. De iconografie toont de geschiedenis van Amsterdam - van beneden naar boven - in een notendop. In de versieringen wordt tot uitdrukking gebracht dat de welvaart van de stad zijn wortels had in het eenvoudige handels- en vissersverleden van de vroegste Amsterdammers, toen de stad nog katholiek was. Met de Alteratie werd het Evangelie van het nieuwe geloof boven de kerkelijke hiërarchie van het oude geloof geplaatst. Dit had de voorwaarden geschapen voor Amsterdams recent verworven suprematie op de wereldzeeën. Zie: Inleiding De Roever, p. X. In de bekerschroef heeft Leendert Claesz zowel ouderwetse als eigentijdse stijlkenmerken toegepast. Traditioneel is de opbouw met de gestapelde onderdelen, kenmerkend voor de Renaissance. Nieuw zijn de vloeiende lijnen van bijvoorbeeld de tussenstukken en de reliëfmaskers. De schroeven behoren tot een vroeg type, waarvan ze de oudst bekende vertegenwoordigers zijn. In opbouw en versieringen tonen ze verwantschap met een Utrechtse schroef uit 1622 of 1623 door Cornelis van Weerdenborch, voorheen in de verzameling Ritman (Sotheby's 1995, p. 73 nr. 52). Andere voorbeelden zijn alleen van contemporaine schilderijen bekend (Segal 1988, p. 83 afb.). Een later model bekerschroef heeft een menselijke figuur als stam (Catalogus 1962, p. 14 nr. 3, p. 15 afb.; De Lorm 2000, p. 85-90). De bekerschroeven uit 1609 raakte in de negentiende eeuw tot in het buitenland bekend. In 1880 werd door het gemeentebestuur van Amsterdam aan de firma Elkington & Co. te Birmingham toestemming verleend om ten behoeve van het kunstonderwijs maximaal zes galvano-plastische reproducties van één der schroeven te vervaardigen (GAA, Besluit B&W 10-5-1880, nr. 6734). Een en ander gebeurde op initiatief van het South Kensington Museum, het tegenwoordige Victoria and Albert Museum, te Londen (Ter Molen 1984/85, p. 320-321; Burton 1999, p. 88-89). De gemeente Amsterdam verkreeg één exemplaar, dat zich thans in het Amsterdams Historisch Museum bevindt (inv.nr. KA 4825). Een tweede stuk is in bezit van het Victoria and Albert Museum (List 1888, p. 55 nr. 1881.-16). Zie ook: Inleidingen Vreeken, p. X en De Roever, p. X.

Bekerschroef van de stad Amsterdam

Kapitale bekerschroeven als deze dienden als houders om drinkglazen in vast te klemmen. Ze werden bij ceremoniële gelegenheden gebruikt door hoge stedelijke colleges en functionarissen. In die functie zijn ze veelvuldig op zeventiende-eeuwse groepsportretten en pronkstillevens afgebeeld. Tegenwoordig zijn ze zeer zeldzaam. Van deze kapitale reeks bevinden zich drie exemplaren in het Amsterdams Historisch Museum en twee in bruikleen van de stad Amsterdam in het Rijksmuseum (De Lorm 2001~2, p. 26-28 nr. 5). Deze schroeven werden in 1606 besteld door Gerrit Jacob Witsen en Jan ten Grootenhuis, thesaurieren der stad Amsterdam. De objecten, die in 1609 werden geleverd, kunnen in verband worden gebracht met de oprichting van de Wisselbank, waarvoor het besluit in 1606 werd genomen en die in 1609 in gebruik werd gesteld. Een dergelijke financiële instelling was voor een toekomstige groei van de internationale handel onontbeerlijk geworden. De iconografie toont de geschiedenis van Amsterdam - van beneden naar boven - in een notendop. In de versieringen wordt tot uitdrukking gebracht dat de welvaart van de stad zijn wortels had in het eenvoudige handels- en vissersverleden van de vroegste Amsterdammers, toen de stad nog katholiek was. Met de Alteratie werd het Evangelie van het nieuwe geloof boven de kerkelijke hiërarchie van het oude geloof geplaatst. Dit had de voorwaarden geschapen voor Amsterdams recent verworven suprematie op de wereldzeeën. Zie: Inleiding De Roever, p. X. In de bekerschroef heeft Leendert Claesz zowel ouderwetse als eigentijdse stijlkenmerken toegepast. Traditioneel is de opbouw met de gestapelde onderdelen, kenmerkend voor de Renaissance. Nieuw zijn de vloeiende lijnen van bijvoorbeeld de tussenstukken en de reliëfmaskers. De schroeven behoren tot een vroeg type, waarvan ze de oudst bekende vertegenwoordigers zijn. In opbouw en versieringen tonen ze verwantschap met een Utrechtse schroef uit 1622 of 1623 door Cornelis van Weerdenborch, voorheen in de verzameling Ritman (Sotheby's 1995, p. 73 nr. 52). Andere voorbeelden zijn alleen van contemporaine schilderijen bekend (Segal 1988, p. 83 afb.). Een later model bekerschroef heeft een menselijke figuur als stam (Catalogus 1962, p. 14 nr. 3, p. 15 afb.; De Lorm 2000, p. 85-90). De bekerschroeven uit 1609 raakte in de negentiende eeuw tot in het buitenland bekend. In 1880 werd door het gemeentebestuur van Amsterdam aan de firma Elkington & Co. te Birmingham toestemming verleend om ten behoeve van het kunstonderwijs maximaal zes galvano-plastische reproducties van één der schroeven te vervaardigen (GAA, Besluit B&W 10-5-1880, nr. 6734). Een en ander gebeurde op initiatief van het South Kensington Museum, het tegenwoordige Victoria and Albert Museum, te Londen (Ter Molen 1984/85, p. 320-321; Burton 1999, p. 88-89). De gemeente Amsterdam verkreeg één exemplaar, dat zich thans in het Amsterdams Historisch Museum bevindt (inv.nr. KA 4825). Een tweede stuk is in bezit van het Victoria and Albert Museum (List 1888, p. 55 nr. 1881.-16). Zie ook: Inleidingen Vreeken, p. X en De Roever, p. X.