Doopjurk met onderjurk

Het merendeel van de ongeveer veertig doopjurkjes uit de verzameling van het Amsterdams Historisch Museum dateert uit de negentiende eeuw. Lange, witte doopjurkjes verschijnen voor het eerst in Engeland in de late zeventiende eeuw. In Nederland droeg een dopeling toen nog wikkelkleding met een los doopkleed. Pas in het laatste kwart van de achttiende eeuw is de gewoonte overgenomen om baby's in los vallende jurkjes te kleden. In vorm en decoratie van de doopjurk is de invloed van vrouwenmode herkenbaar, zoals de hoogte van de taillenaad en de vorm van het lijfje. De negentiende-eeuwse doopjurkjes zijn overwegend van katoen. Het was gebruikelijk dat meerdere kinderen uit een familie in dezelfde jurk werden gedoopt. Zonodig werd de jurk aan de mode aangepast en vermaakt. Een voorbeeld hiervan is de doopjurk links vooraan op de foto. Het is een samengesteld stuk, waarvan het lijfje dateert uit circa 1850-´60 en de rok is gemaakt uit een modieuze sjaal uit de Empireperiode, circa 1810. Beide onderdelen zijn rond 1900 samengevoegd. De meeste doopjurkjes zijn via schenkingen uit particulier bezit in het museum terecht gekomen. De collectie bevat doopjurken van bekende - zoals de schilder Carel Willink (1900-1983) - en minder bekende Amsterdammers. Op de foto zit dopeling Carl August (1900-1976) bij zijn moeder Carolina Helena Munier (1870-1938). Carl was de oudste uit een gezin van vier en is op 13 januari 1901 in de Lutherse Kerk te Amsterdam gedoopt. Zijn doopjurk is door een tante gemaakt. Carl's dochter heeft de doopjurk aan het museum geschonken.

Doopjurk met onderjurk

Het merendeel van de ongeveer veertig doopjurkjes uit de verzameling van het Amsterdams Historisch Museum dateert uit de negentiende eeuw. Lange, witte doopjurkjes verschijnen voor het eerst in Engeland in de late zeventiende eeuw. In Nederland droeg een dopeling toen nog wikkelkleding met een los doopkleed. Pas in het laatste kwart van de achttiende eeuw is de gewoonte overgenomen om baby's in los vallende jurkjes te kleden. In vorm en decoratie van de doopjurk is de invloed van vrouwenmode herkenbaar, zoals de hoogte van de taillenaad en de vorm van het lijfje. De negentiende-eeuwse doopjurkjes zijn overwegend van katoen. Het was gebruikelijk dat meerdere kinderen uit een familie in dezelfde jurk werden gedoopt. Zonodig werd de jurk aan de mode aangepast en vermaakt. Een voorbeeld hiervan is de doopjurk links vooraan op de foto. Het is een samengesteld stuk, waarvan het lijfje dateert uit circa 1850-´60 en de rok is gemaakt uit een modieuze sjaal uit de Empireperiode, circa 1810. Beide onderdelen zijn rond 1900 samengevoegd. De meeste doopjurkjes zijn via schenkingen uit particulier bezit in het museum terecht gekomen. De collectie bevat doopjurken van bekende - zoals de schilder Carel Willink (1900-1983) - en minder bekende Amsterdammers. Op de foto zit dopeling Carl August (1900-1976) bij zijn moeder Carolina Helena Munier (1870-1938). Carl was de oudste uit een gezin van vier en is op 13 januari 1901 in de Lutherse Kerk te Amsterdam gedoopt. Zijn doopjurk is door een tante gemaakt. Carl's dochter heeft de doopjurk aan het museum geschonken.