Dop van een makelaarsstokje

Sabetaj Dias da Fonseca (onbek.-1726) was van Portugees-joodse afkomst. Hij huwde in 1701 te Den Haag met Rachel de Fonseca, verwierf het Amsterdamse poorterschap in 1720 en was makelaar van 1720 tot zijn overlijden in 1726 (AHM, Documentatiearchief). Deze zilveren dop is het enige dat rest van het makelaarsstokje van Da Fonseca. Het vroegst gedateerde complete stokje in het Amsterdams Historisch Museum dateert van 1765 (cat.nr. KA 17673). Sedert 1636 ontvingen Amsterdamse makelaars bij hun beëdiging een gedraaid houten stokje met een breed en een smal uiteinde, gemonteerd met gegoten zilveren doppen. De grote dop was voorzien van het wapen van Amsterdam, de kleine van het monogram van het Makelaarsgilde (alle of de meeste medeklinkers in het woord makelaars). Op de wanden werd de volledige naam van de makelaar gegraveerd, alsmede het jaar van zijn beëdiging. Met een dergelijk stokje konden makelaars zich ten opzichte van derden als zodanig legitimeren. Stadshistorieschrijver Jan Wagenaar schrijft aan het einde van de achttiende eeuw over de stokjes 'De Makelaars [...] betaalen [...] drie guldens voor het stokje, zynde een gedraaid houten stafje van een half voet lang, aan 't een einde met zilver beslaagen, waarop hun naam gesneeden is. Volgens de oude Ordonnantie, moesten zy dit stokje toonen, zo dikwils als zy eene party slooten. Doch dit 's nu genoegzaam buiten gebruik' (Wagenaar 1760-1802, dl 2, p. 468). Niettemin zijn makelaarsstokjes tot ongeveer 1865 in gebruik gebleven. Middels de staf werd geen onderscheid aangebracht tussen de verschillende takken van makelaardij, die alle binnen hetzelfde gilde waren georganiseerd. Ook joden konden tot het Makelaarsgilde toetreden, maar zij bleven van alle voordelen verstoken (Stuart 1879, p. 49-50). Zie voor een - eveneens aan Bernardus Leeking toegeschreven - makelaarsdop van een andere joodse makelaar: cat.nr. KA 3931. Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit één stokje van Leeking (De Lorm 2001~2, p. 103 nr. 50). De overgeleverde stokjes zijn alle, vanaf het vroegste uit 1707 tot het laatste uit 1849, nagenoeg gelijk van vorm (Middag 1999, p. 29-42). In het archief van het Amsterdamse Makelaarsgilde bevinden zich diverse rekeningen van stokjes, waarbij de houten stokjes en de zilveren doppen apart zijn opgevoerd (De Lorm 2001~2, p. 103). De stokjes waren het product van een in opdracht van het Makelaarsgilde werkende zilversmid, die soms vele jaren achtereen series stokjes afleverde. De bekendste makers zijn Bernardus Leeking, Daniël le Feber en Abraham Bout. Zo komt Leeking in het kasboek van het Makelaarsgilde voor '1714, 6 december: Voor 60 dopjes aan barnardus Leeking f 61:6:-, 1719, 11 janúa: Aan bernardus Leekink voor 25 dopjes f 60:-:- en 1720, 31 dec.: Aan Bernardús Leeking voor 100 dopjes f 128:6:-.' (bron citaat?) Het Makelaarsgilde werd in 1578 opgericht. Sedert 1633 kwam men bijeen in het Makelaarscomptoir aan de Nieuwezijds Voorburgwal, hoek Nieuwe Nieuwstraat. Het is het enige Amsterdamse gildehuis dat zijn oorspronkelijke functie tot op heden behouden heeft. Zie voor andere makelaarsstokjes in het Amsterdams Historisch Museum: cat.nr. KA 3931 (alleen een dop), KA 8614, KA 17668, KA 17669, KA 17671, KA 17673, KA 17697, KA 17963, KA 19514, KB 1881. Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit acht exemplaren (De Lorm 2001~2, p. 103 nr. 50, p. 124 nr. 67, p. 221 nr. 145, 146, p. 287-289 nr. 215-217, p. 295 nr. 224). Zie voor een inventarisatie van alle thans bekende Amsterdamse makelaarsstokjes: Middag 1999. In 2000 werd in de kunsthandel een reeks van zes makelaarsstokjes aangeboden, alle met gegraveerde namen van leden van de familie Calkoen (Aardewerk 2000, p. 30 afb.).

Dop van een makelaarsstokje

Sabetaj Dias da Fonseca (onbek.-1726) was van Portugees-joodse afkomst. Hij huwde in 1701 te Den Haag met Rachel de Fonseca, verwierf het Amsterdamse poorterschap in 1720 en was makelaar van 1720 tot zijn overlijden in 1726 (AHM, Documentatiearchief). Deze zilveren dop is het enige dat rest van het makelaarsstokje van Da Fonseca. Het vroegst gedateerde complete stokje in het Amsterdams Historisch Museum dateert van 1765 (cat.nr. KA 17673). Sedert 1636 ontvingen Amsterdamse makelaars bij hun beëdiging een gedraaid houten stokje met een breed en een smal uiteinde, gemonteerd met gegoten zilveren doppen. De grote dop was voorzien van het wapen van Amsterdam, de kleine van het monogram van het Makelaarsgilde (alle of de meeste medeklinkers in het woord makelaars). Op de wanden werd de volledige naam van de makelaar gegraveerd, alsmede het jaar van zijn beëdiging. Met een dergelijk stokje konden makelaars zich ten opzichte van derden als zodanig legitimeren. Stadshistorieschrijver Jan Wagenaar schrijft aan het einde van de achttiende eeuw over de stokjes 'De Makelaars [...] betaalen [...] drie guldens voor het stokje, zynde een gedraaid houten stafje van een half voet lang, aan 't een einde met zilver beslaagen, waarop hun naam gesneeden is. Volgens de oude Ordonnantie, moesten zy dit stokje toonen, zo dikwils als zy eene party slooten. Doch dit 's nu genoegzaam buiten gebruik' (Wagenaar 1760-1802, dl 2, p. 468). Niettemin zijn makelaarsstokjes tot ongeveer 1865 in gebruik gebleven. Middels de staf werd geen onderscheid aangebracht tussen de verschillende takken van makelaardij, die alle binnen hetzelfde gilde waren georganiseerd. Ook joden konden tot het Makelaarsgilde toetreden, maar zij bleven van alle voordelen verstoken (Stuart 1879, p. 49-50). Zie voor een - eveneens aan Bernardus Leeking toegeschreven - makelaarsdop van een andere joodse makelaar: cat.nr. KA 3931. Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit één stokje van Leeking (De Lorm 2001~2, p. 103 nr. 50). De overgeleverde stokjes zijn alle, vanaf het vroegste uit 1707 tot het laatste uit 1849, nagenoeg gelijk van vorm (Middag 1999, p. 29-42). In het archief van het Amsterdamse Makelaarsgilde bevinden zich diverse rekeningen van stokjes, waarbij de houten stokjes en de zilveren doppen apart zijn opgevoerd (De Lorm 2001~2, p. 103). De stokjes waren het product van een in opdracht van het Makelaarsgilde werkende zilversmid, die soms vele jaren achtereen series stokjes afleverde. De bekendste makers zijn Bernardus Leeking, Daniël le Feber en Abraham Bout. Zo komt Leeking in het kasboek van het Makelaarsgilde voor '1714, 6 december: Voor 60 dopjes aan barnardus Leeking f 61:6:-, 1719, 11 janúa: Aan bernardus Leekink voor 25 dopjes f 60:-:- en 1720, 31 dec.: Aan Bernardús Leeking voor 100 dopjes f 128:6:-.' (bron citaat?) Het Makelaarsgilde werd in 1578 opgericht. Sedert 1633 kwam men bijeen in het Makelaarscomptoir aan de Nieuwezijds Voorburgwal, hoek Nieuwe Nieuwstraat. Het is het enige Amsterdamse gildehuis dat zijn oorspronkelijke functie tot op heden behouden heeft. Zie voor andere makelaarsstokjes in het Amsterdams Historisch Museum: cat.nr. KA 3931 (alleen een dop), KA 8614, KA 17668, KA 17669, KA 17671, KA 17673, KA 17697, KA 17963, KA 19514, KB 1881. Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit acht exemplaren (De Lorm 2001~2, p. 103 nr. 50, p. 124 nr. 67, p. 221 nr. 145, 146, p. 287-289 nr. 215-217, p. 295 nr. 224). Zie voor een inventarisatie van alle thans bekende Amsterdamse makelaarsstokjes: Middag 1999. In 2000 werd in de kunsthandel een reeks van zes makelaarsstokjes aangeboden, alle met gegraveerde namen van leden van de familie Calkoen (Aardewerk 2000, p. 30 afb.).