Begrafenisschild van het St. Joosten- of Korendragersgilde

De vier schilden, bestaande uit twee vrijwel gelijke paren (KA 6592 en KA 6593, KA 6594 en KA 6595), zijn vervaardigd voor het St. Joosten- of Korendragersgilde te Amsterdam. Uit de combinatie van het gegraveerde jaartal 1608 op de zak en de jaarletter V=1609 op twee van de vier schilden (KA 6593 en KA 6594) kan worden opgemaakt dat de schilden op de overgang van genoemde jaren tot stand zijn gekomen. De omranding van de schilden is smal en de vormgeving ervan bescheiden; niet veel later zouden begrafenisschilden ontstaan met brede randen, opgebouwd uit uiterst decoratieve kwabornamenten. Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is de reeks begrafenisschilden die Johannes Grill in 1656 in opdracht van hetzelfde gilde maakte. Blijkbaar waren de opdrachtgevers dermate gehecht aan Claesz' afbeelding van een korendrager aan het werk, dat Grill de voorstelling vrijwel letterlijk heeft overgenomen. Alleen aan de in een modieuze kwabstijl uitgevoerde omranding is zijn hand te herkennen (cat.nr. KA 6588 t/m KA 6591). Het St. Joosten- of Korendragersgilde werd in Amsterdam in de zestiende eeuw gesticht. De leden kwamen bijeen in de buurt van de korenmarkt en later in een huisje onder de Oude Brug. De gildebroeders droegen granen, zout en specerijen. Het gilde verhuurde volgens oud voorrecht tevens zakken, ladders en andere gereedschappen om in het werk te worden gebruikt (Van Eeghen 1951, p. 59-62). Zak en ladder nemen in het ontwerp van de begrafenisschilden van Leendert Claesz een prominente plaats in. Schilden als deze vervulden een rol bij de ter aarde bestelling van gildeleden. Wanneer een lid van het gilde overleden was, werd hij uitgedragen door zijn gildebroeders. De kist werd bedekt met een zwart doodskleed waaraan - voor de duur van de plechtigheid - zilveren (of koperen) schilden waren gehecht. Op deze schilden waren beroepsattributen, patroonheiligen of andere toepasselijke voorstellingen afgebeeld. Het reliëf in het poortje van het voormalige Zuiderkerkhof aan de westzijde van de Antoniesbreestraat in Amsterdam toont een voorstelling van een baar met een doodskleed waaraan twee begrafenisschilden zijn bevestigd: één van het St. Lucasgilde en één van het Metselaarsgilde (Carasso-Kok 1975, p. 71 afb. 113). De positie van het gilde en van de overledene binnen het gilde was af te lezen aan het aantal versierselen dat aan het lijkkleed was gehecht (Dood 1980, p. 21 afb.). Het gebruik om overleden gildebroeders op traditionele wijze te begraven bleef tot na de officiële opheffing der gilden in 1798 in stand. Nog in 1876 werden de schilden van het voormalige Amsterdamse Korendragersgilde bij begrafenissen van leden gebruikt (Historische 1876-A, p. 144 nr. 2377, 2378). Zie voor andere begrafenisschilden van het Korendragersgilde: cat.nrs. KB 1378-KB 1379, KA 6596 t/m KA 6599, KA 6588 t/m KA 6591. Zie voor soortgelijke schilden van andere Amsterdamse ambachtsgilden: cat.nrs. KA 13976 t/m KA 13979, KA 3698 t/m KA 3701, KB 1361 t/m KB 1364, KA 8058-KA 7458.

Begrafenisschild van het St. Joosten- of Korendragersgilde

De vier schilden, bestaande uit twee vrijwel gelijke paren (KA 6592 en KA 6593, KA 6594 en KA 6595), zijn vervaardigd voor het St. Joosten- of Korendragersgilde te Amsterdam. Uit de combinatie van het gegraveerde jaartal 1608 op de zak en de jaarletter V=1609 op twee van de vier schilden (KA 6593 en KA 6594) kan worden opgemaakt dat de schilden op de overgang van genoemde jaren tot stand zijn gekomen. De omranding van de schilden is smal en de vormgeving ervan bescheiden; niet veel later zouden begrafenisschilden ontstaan met brede randen, opgebouwd uit uiterst decoratieve kwabornamenten. Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is de reeks begrafenisschilden die Johannes Grill in 1656 in opdracht van hetzelfde gilde maakte. Blijkbaar waren de opdrachtgevers dermate gehecht aan Claesz' afbeelding van een korendrager aan het werk, dat Grill de voorstelling vrijwel letterlijk heeft overgenomen. Alleen aan de in een modieuze kwabstijl uitgevoerde omranding is zijn hand te herkennen (cat.nr. KA 6588 t/m KA 6591). Het St. Joosten- of Korendragersgilde werd in Amsterdam in de zestiende eeuw gesticht. De leden kwamen bijeen in de buurt van de korenmarkt en later in een huisje onder de Oude Brug. De gildebroeders droegen granen, zout en specerijen. Het gilde verhuurde volgens oud voorrecht tevens zakken, ladders en andere gereedschappen om in het werk te worden gebruikt (Van Eeghen 1951, p. 59-62). Zak en ladder nemen in het ontwerp van de begrafenisschilden van Leendert Claesz een prominente plaats in. Schilden als deze vervulden een rol bij de ter aarde bestelling van gildeleden. Wanneer een lid van het gilde overleden was, werd hij uitgedragen door zijn gildebroeders. De kist werd bedekt met een zwart doodskleed waaraan - voor de duur van de plechtigheid - zilveren (of koperen) schilden waren gehecht. Op deze schilden waren beroepsattributen, patroonheiligen of andere toepasselijke voorstellingen afgebeeld. Het reliëf in het poortje van het voormalige Zuiderkerkhof aan de westzijde van de Antoniesbreestraat in Amsterdam toont een voorstelling van een baar met een doodskleed waaraan twee begrafenisschilden zijn bevestigd: één van het St. Lucasgilde en één van het Metselaarsgilde (Carasso-Kok 1975, p. 71 afb. 113). De positie van het gilde en van de overledene binnen het gilde was af te lezen aan het aantal versierselen dat aan het lijkkleed was gehecht (Dood 1980, p. 21 afb.). Het gebruik om overleden gildebroeders op traditionele wijze te begraven bleef tot na de officiële opheffing der gilden in 1798 in stand. Nog in 1876 werden de schilden van het voormalige Amsterdamse Korendragersgilde bij begrafenissen van leden gebruikt (Historische 1876-A, p. 144 nr. 2377, 2378). Zie voor andere begrafenisschilden van het Korendragersgilde: cat.nrs. KB 1378-KB 1379, KA 6596 t/m KA 6599, KA 6588 t/m KA 6591. Zie voor soortgelijke schilden van andere Amsterdamse ambachtsgilden: cat.nrs. KA 13976 t/m KA 13979, KA 3698 t/m KA 3701, KB 1361 t/m KB 1364, KA 8058-KA 7458.