Cornelis van der Linden (1839-1918), directeur van de Nederlandse Opera

CORNELIS VAN DER LINDEN orkestleider, operadirigent Dordrecht, 24 augustus 1839 – Amsterdam, 29 mei 1918 Reeds op jonge leeftijd kreeg Kees van der Linden muzieklessen in zijn geboortestad Dordrecht. Hij speelde fluit en hobo in een plaatselijk harmonieorkest, maar nam ook onderricht in piano, viool en compositieleer.Na een studiereis in het buitenland keerde hij terug naar Dordrecht als directeur van het harmonieorkest van de vereniging Kunstmin. Op aanbeveling van de befaamde zanger Orelio volgde hij in 1888 La Fuente op als dirigent bij de Hollandsche Opera van Jan de Groot. Van der Lindens passie voor opera was veel groter dan die van de Groot, die meer een zakelijk inzicht had. Van der Linden had als ideaal de nationale opera te stimuleren. Toen hij in 1894 directeur werd van de Nederlandsche Opera wist hij zijn doel te verwezenlijken. Onder zijn leiding werden naast het gangbare repertoire een groot aantal oorspronkelijk Nederlandse opera’s opgevoerd zoals Brinio van Van Milligen, Floris V van Hol en Seleneia van van Brucken Fock. Met veel succes voerde hij bovendien twee van zijn eigen werken op, Catharina en Lambert en Leiden Ontzet. Zangers als Désire Pauwels, Jacques Urlus, August van den Hoeck, Cato van Engelen-Sewing zorgen voor een negen jaar durende glorietijd, totdat gebrek aan geld, ruimte en goede leiding een neergang inluidden. Het spoedige faillissement was overigens ook te wij- ten aan de constante stroom van aanbiedingen die goede zangers vanuit het buitenland kregen, wat de groepscohesie ondermijnde. Een van de grootste successen onder zijn leiding was wel Wagners De Meesterzangers van Neurenberg in 1901, dit tot grote ergernis van de Wagnerveree- niging, een belangrijk concurent van de nederlandsche Opera. Van der Lindens bezetenheid van opera werd onderstreept in een karikaturale beschrijving van De Telegraaf: “ Z’n kleine schriele nerveuse lijf danste op den dirigentenzetel op en neer. Z’n lange haren fladderden woedend, om z’n markante kop. Z’n lorgnet vloog af, maar hij lette er niet op. Hij sloeg drie, vier stokken stuk, vaak ook den strijkstok van den concertmeester. Hij klom half op ’t souffleurshok, gebarend met z’n grijpende vingers, als wilde hij de ziel uit de lichamen der zangers naar zich toe trekken, ze opheffen tot duizelingwekkende hoogten van zinsverrukking”.

Cornelis van der Linden (1839-1918), directeur van de Nederlandse Opera

CORNELIS VAN DER LINDEN orkestleider, operadirigent Dordrecht, 24 augustus 1839 – Amsterdam, 29 mei 1918 Reeds op jonge leeftijd kreeg Kees van der Linden muzieklessen in zijn geboortestad Dordrecht. Hij speelde fluit en hobo in een plaatselijk harmonieorkest, maar nam ook onderricht in piano, viool en compositieleer.Na een studiereis in het buitenland keerde hij terug naar Dordrecht als directeur van het harmonieorkest van de vereniging Kunstmin. Op aanbeveling van de befaamde zanger Orelio volgde hij in 1888 La Fuente op als dirigent bij de Hollandsche Opera van Jan de Groot. Van der Lindens passie voor opera was veel groter dan die van de Groot, die meer een zakelijk inzicht had. Van der Linden had als ideaal de nationale opera te stimuleren. Toen hij in 1894 directeur werd van de Nederlandsche Opera wist hij zijn doel te verwezenlijken. Onder zijn leiding werden naast het gangbare repertoire een groot aantal oorspronkelijk Nederlandse opera’s opgevoerd zoals Brinio van Van Milligen, Floris V van Hol en Seleneia van van Brucken Fock. Met veel succes voerde hij bovendien twee van zijn eigen werken op, Catharina en Lambert en Leiden Ontzet. Zangers als Désire Pauwels, Jacques Urlus, August van den Hoeck, Cato van Engelen-Sewing zorgen voor een negen jaar durende glorietijd, totdat gebrek aan geld, ruimte en goede leiding een neergang inluidden. Het spoedige faillissement was overigens ook te wij- ten aan de constante stroom van aanbiedingen die goede zangers vanuit het buitenland kregen, wat de groepscohesie ondermijnde. Een van de grootste successen onder zijn leiding was wel Wagners De Meesterzangers van Neurenberg in 1901, dit tot grote ergernis van de Wagnerveree- niging, een belangrijk concurent van de nederlandsche Opera. Van der Lindens bezetenheid van opera werd onderstreept in een karikaturale beschrijving van De Telegraaf: “ Z’n kleine schriele nerveuse lijf danste op den dirigentenzetel op en neer. Z’n lange haren fladderden woedend, om z’n markante kop. Z’n lorgnet vloog af, maar hij lette er niet op. Hij sloeg drie, vier stokken stuk, vaak ook den strijkstok van den concertmeester. Hij klom half op ’t souffleurshok, gebarend met z’n grijpende vingers, als wilde hij de ziel uit de lichamen der zangers naar zich toe trekken, ze opheffen tot duizelingwekkende hoogten van zinsverrukking”.