Masker voor Emer uit 'The only jealousy of Emer" van W.B.Yeats

In 1922 bewerkte en regisseerde Albert van Dalsum The only Jealousy of Emer (vrouwe Emers’ groote strijd )van de Ierse dichter William Butler Yeats. Van Dalsums zoektocht naar een nieuwe vorm van toneelkunst leidde tot de introductie van een zogenaamd ‘geestelijk synthetisch toneel ‘, de maskers voor dit maskerspel. Hij maakte er een voor elk van de vijf karakters in het stuk: Sidhe Eithe Inguba, Cuchulain, Bricriu en Emer. Hieronder volgt een deel van een lezing van Van Dalsum, waarin hij zijn ideeën toelicht: “Het masker was bij de primitieve volken, die het bij hun religieuze dansen en verrichtingen gebruikten, de scheppingsdaad van hun kosmisch gevoelsleven, van hun verhouding tot alles wat de mensch bedreigt en beroert, een zelfverlossing en een zelfverdediging, een bevrijding van de angst voor het ongrijpbare en het bovenmenschelijke. Maar de primitieve volken stonden hulpeloos tegenover alle wonderen en verschijnselen van de natuur, zij hadden die bescherming en verdediging noodig; bij ons, die de oogen en de harten van het geestelijke tot het materieele hebben gewend, voor wie de natuur louter een object van wetenschap is geworden als zoovele andere zaken, bij ons moet het Masker de aanleiding zijn om terug te keren tot het kosmisch gevoelsleven. Men versta ons niet verkeerd: wij weten dat het primitieve masker niet meer van onzen tijd is en dus pleiten wij niet voor een ‘teruggang’. Maar het Masker-als-zoodanig voelen wij weer van onzen tijd, zij het dan met geheel andere motieven dan de oude volken er voor had- den. (…..) Afgewend van realisme en het raffinement der psychologische analyse zoeken wij naar een synthese in een geestelijke kunstvorm die verbeeldt en niet nabootst.”

Masker voor Emer uit 'The only jealousy of Emer" van W.B.Yeats

In 1922 bewerkte en regisseerde Albert van Dalsum The only Jealousy of Emer (vrouwe Emers’ groote strijd )van de Ierse dichter William Butler Yeats. Van Dalsums zoektocht naar een nieuwe vorm van toneelkunst leidde tot de introductie van een zogenaamd ‘geestelijk synthetisch toneel ‘, de maskers voor dit maskerspel. Hij maakte er een voor elk van de vijf karakters in het stuk: Sidhe Eithe Inguba, Cuchulain, Bricriu en Emer. Hieronder volgt een deel van een lezing van Van Dalsum, waarin hij zijn ideeën toelicht: “Het masker was bij de primitieve volken, die het bij hun religieuze dansen en verrichtingen gebruikten, de scheppingsdaad van hun kosmisch gevoelsleven, van hun verhouding tot alles wat de mensch bedreigt en beroert, een zelfverlossing en een zelfverdediging, een bevrijding van de angst voor het ongrijpbare en het bovenmenschelijke. Maar de primitieve volken stonden hulpeloos tegenover alle wonderen en verschijnselen van de natuur, zij hadden die bescherming en verdediging noodig; bij ons, die de oogen en de harten van het geestelijke tot het materieele hebben gewend, voor wie de natuur louter een object van wetenschap is geworden als zoovele andere zaken, bij ons moet het Masker de aanleiding zijn om terug te keren tot het kosmisch gevoelsleven. Men versta ons niet verkeerd: wij weten dat het primitieve masker niet meer van onzen tijd is en dus pleiten wij niet voor een ‘teruggang’. Maar het Masker-als-zoodanig voelen wij weer van onzen tijd, zij het dan met geheel andere motieven dan de oude volken er voor had- den. (…..) Afgewend van realisme en het raffinement der psychologische analyse zoeken wij naar een synthese in een geestelijke kunstvorm die verbeeldt en niet nabootst.”