Caro van Eyck (1915-1979) actrice

Caro van Eyck Actrice Batavia, 27 november 1915 – Amstelveen, 15 september 1979 Caro van Eyck werd geboren in het toenmalige Batavia onder de naam Gerarda Jacoba Everdian Taytelbaum. In 1920 vertok zij met haar ouders naar Nederland. Na het gymnasium ging zij rechten studeren, maar zij verliet de universiteit na haar kandidaatsexamen om zich geheel aan toneel te wijden. In het Engelse Bath volgde zij een zomercursus, waarna zij als volontair een aanstelling kreeg bij het Rotterdams Hofstadtoneel onder leiding van Cor van der Lugt-Melsert. Vervolgens speelde zij voor lange tijd bij het Residentie Tooneel van Johan de Meester, dat na de oorlog met de komst van Cees Laseur overging in de Haagse Comedie. Door de nauwkeurige regie van De Meester, die op haar talenten toegesneden was, kwam haar ontwikkeling in een stroomversnelling. In deze bloeiende Haagse periode was zij gehuwd met de acteur Paul Steenbergen. In 1951 belandde zij bij het Amsterdams Toneelgezelschap, dat zich later in Arnhem vestigde onder de naam Theater. Hier speelde zij onder andere de titelrol in Sophocles’ Antigone en Klytaimnestra in Iphigeneia in Aulis van Euripides. Van Eyck was een uitgesproken tragédienne, een van de laatsten die zich geheel toelegde op het spelen van dragende, zware rollen in klassieke en moderne tragedies. Haar tengere gestalte stond hiermee in opvallend contrast. Naar aanleiding van haar vertolking van de fameuze titelrol in Euripides’ Medea schreef het algemeen dagblad: “Van Eyck vindt haar grootste kracht in het uitbeelden van felle emoties, zij is een gepassioneerd actrice die toch met eenvoudige middelen de sfeer van noodlot en bezetenheid kan oproepen”. Van Eycks spel werd voornamelijk gekenmerkt door een laag getimbreerde stem, een statige, wel haast gestileerde manier van voortbewegen en een dichterlijke tekstbehandeling. Het proces dat voorafging aan de totstandkoming van haar rollen was vaak moeizaam. Toch had de strijd die zij telkens weer leverde juist een positieve uitwerking op haar rollen, want de spanningen en haar intense rolbeleving reulteerden in een hoog dramatisch spelgehalte. In 1960 werd Van Eyck de Theo Mann-Bouwmeesterring toegekend, doe tot dan toe in handen was geweest van Else Mauhs, in 1979 ontving zij de Theo d‘Or voor de rol Fonsia Dorsey in Corburns Een gelukkige hand.

Caro van Eyck (1915-1979) actrice

Caro van Eyck Actrice Batavia, 27 november 1915 – Amstelveen, 15 september 1979 Caro van Eyck werd geboren in het toenmalige Batavia onder de naam Gerarda Jacoba Everdian Taytelbaum. In 1920 vertok zij met haar ouders naar Nederland. Na het gymnasium ging zij rechten studeren, maar zij verliet de universiteit na haar kandidaatsexamen om zich geheel aan toneel te wijden. In het Engelse Bath volgde zij een zomercursus, waarna zij als volontair een aanstelling kreeg bij het Rotterdams Hofstadtoneel onder leiding van Cor van der Lugt-Melsert. Vervolgens speelde zij voor lange tijd bij het Residentie Tooneel van Johan de Meester, dat na de oorlog met de komst van Cees Laseur overging in de Haagse Comedie. Door de nauwkeurige regie van De Meester, die op haar talenten toegesneden was, kwam haar ontwikkeling in een stroomversnelling. In deze bloeiende Haagse periode was zij gehuwd met de acteur Paul Steenbergen. In 1951 belandde zij bij het Amsterdams Toneelgezelschap, dat zich later in Arnhem vestigde onder de naam Theater. Hier speelde zij onder andere de titelrol in Sophocles’ Antigone en Klytaimnestra in Iphigeneia in Aulis van Euripides. Van Eyck was een uitgesproken tragédienne, een van de laatsten die zich geheel toelegde op het spelen van dragende, zware rollen in klassieke en moderne tragedies. Haar tengere gestalte stond hiermee in opvallend contrast. Naar aanleiding van haar vertolking van de fameuze titelrol in Euripides’ Medea schreef het algemeen dagblad: “Van Eyck vindt haar grootste kracht in het uitbeelden van felle emoties, zij is een gepassioneerd actrice die toch met eenvoudige middelen de sfeer van noodlot en bezetenheid kan oproepen”. Van Eycks spel werd voornamelijk gekenmerkt door een laag getimbreerde stem, een statige, wel haast gestileerde manier van voortbewegen en een dichterlijke tekstbehandeling. Het proces dat voorafging aan de totstandkoming van haar rollen was vaak moeizaam. Toch had de strijd die zij telkens weer leverde juist een positieve uitwerking op haar rollen, want de spanningen en haar intense rolbeleving reulteerden in een hoog dramatisch spelgehalte. In 1960 werd Van Eyck de Theo Mann-Bouwmeesterring toegekend, doe tot dan toe in handen was geweest van Else Mauhs, in 1979 ontving zij de Theo d‘Or voor de rol Fonsia Dorsey in Corburns Een gelukkige hand.