Twee bladen van het Burgerweeshuis

Bladen als deze deden dienst als schenk- en presenteerbladen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw waren ze de specialiteit van menig grootwerker. Dergelijke bladen werden vanaf omstreeks het midden van de achttiende eeuw door menige grootwerker gemaakt. Deze exemplaren maakten deel uit van een grotere bestelling die de regenten van het Burgerweeshuis in de jaren 1758-1759 bij verschillende Amsterdamse zilversmeden deden. In 1759 voorzag de graveur Jan Dilhoff (1701-1776) al deze voorwerpen van het embleem van het Burgerweeshuis, een duif in een stralenkrans. De rekening hiervoor is bewaard gebleven: '2 meij 1759 Aan Jan dilhof voor 't graveeren van 36 lepels, 36 vorken, 36 meshegten à 6 st.: 8 kandelaars, 2 thebossen, 2 schenkborden, 2 souplepels, 2 visspaanen en een mandje à 10 st: 't stuk f 40.18.-.' (GAA, PA 367 A/290; enigszins afwijkend geciteerd in: Baarsen 2001, p. 144 nr. 63). Jan Dilhoff had een bijzondere relatie met het Burgerweeshuis. Van beroep was hij turfdrager. Daarnaast vervulde hij vanaf 1 mei 1733 de functie van portier aan de meisjespoort van het Burgerweeshuis, vanaf 1736 was hij intern. In 1757 woonde Dilhoff in de St. Luciensteeg. Hij ontwikkelde zich tot een verdienstelijk amateur-tekenaar en beheerste tevens de techniek van het graveren. Om die reden zal het bestuur van het weeshuis hem hebben verzocht het nieuw verworven regentenzilver van het gegraveerde huisembleem te voorzien. Het Gemeentearchief Amsterdam bezit drie tekeningen van zijn hand; daarnaast is ander werk van hem bekend (Meischke 1975, p. 85, p. 92 afb. 129) (vriendelijke mededeling van de heer J. Wit; AHM, Documentatiearchief BWH). Het Burgerweeshuis werd omstreeks 1520 gesticht. Het tehuis bood onderdak aan kinderen van burgers met bepaalde voorrechten, zogeheten poorters. Tussen 1632 en 1636 werd het Burgerweeshuis verbouwd en aanzienlijk vergroot. Na het vertrek van de laatste wezen in 1960 onderging het gebouwencomplex een ingrijpende restauratie. Sedert 1975 is het Amsterdams Historisch Museum in het gebouw van het voormalige weeshuis gehuisvest. Zie voor twee zeer verwante rechthoekige bladen door Hendrik Swierinck uit 1759: cat.nr. KB 2330-KB 2331. Alle hierboven genoemde objecten bleven in de verzameling van het museum bewaard, zie: cat.nrs. KB 2334.1/8, KB 2330-2331, KB 2346.1/2, KB 2343.1/2, KB 2345 en KB 2337.1/37 t/m KB 2339.1/37.

Twee bladen van het Burgerweeshuis

Bladen als deze deden dienst als schenk- en presenteerbladen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw waren ze de specialiteit van menig grootwerker. Dergelijke bladen werden vanaf omstreeks het midden van de achttiende eeuw door menige grootwerker gemaakt. Deze exemplaren maakten deel uit van een grotere bestelling die de regenten van het Burgerweeshuis in de jaren 1758-1759 bij verschillende Amsterdamse zilversmeden deden. In 1759 voorzag de graveur Jan Dilhoff (1701-1776) al deze voorwerpen van het embleem van het Burgerweeshuis, een duif in een stralenkrans. De rekening hiervoor is bewaard gebleven: '2 meij 1759 Aan Jan dilhof voor 't graveeren van 36 lepels, 36 vorken, 36 meshegten à 6 st.: 8 kandelaars, 2 thebossen, 2 schenkborden, 2 souplepels, 2 visspaanen en een mandje à 10 st: 't stuk f 40.18.-.' (GAA, PA 367 A/290; enigszins afwijkend geciteerd in: Baarsen 2001, p. 144 nr. 63). Jan Dilhoff had een bijzondere relatie met het Burgerweeshuis. Van beroep was hij turfdrager. Daarnaast vervulde hij vanaf 1 mei 1733 de functie van portier aan de meisjespoort van het Burgerweeshuis, vanaf 1736 was hij intern. In 1757 woonde Dilhoff in de St. Luciensteeg. Hij ontwikkelde zich tot een verdienstelijk amateur-tekenaar en beheerste tevens de techniek van het graveren. Om die reden zal het bestuur van het weeshuis hem hebben verzocht het nieuw verworven regentenzilver van het gegraveerde huisembleem te voorzien. Het Gemeentearchief Amsterdam bezit drie tekeningen van zijn hand; daarnaast is ander werk van hem bekend (Meischke 1975, p. 85, p. 92 afb. 129) (vriendelijke mededeling van de heer J. Wit; AHM, Documentatiearchief BWH). Het Burgerweeshuis werd omstreeks 1520 gesticht. Het tehuis bood onderdak aan kinderen van burgers met bepaalde voorrechten, zogeheten poorters. Tussen 1632 en 1636 werd het Burgerweeshuis verbouwd en aanzienlijk vergroot. Na het vertrek van de laatste wezen in 1960 onderging het gebouwencomplex een ingrijpende restauratie. Sedert 1975 is het Amsterdams Historisch Museum in het gebouw van het voormalige weeshuis gehuisvest. Zie voor twee zeer verwante rechthoekige bladen door Hendrik Swierinck uit 1759: cat.nr. KB 2330-KB 2331. Alle hierboven genoemde objecten bleven in de verzameling van het museum bewaard, zie: cat.nrs. KB 2334.1/8, KB 2330-2331, KB 2346.1/2, KB 2343.1/2, KB 2345 en KB 2337.1/37 t/m KB 2339.1/37.