Schutters van de compagnie van kapitein Jan Jansz. Carel en luitenant Thijs Pietersz. Schrijver

Dit is een van de door Colijn nagetekende schuttersstukken. Uit deze tekening blijkt dat het paneel ter rechter zijde besnoeid is, waardoor drie figuren zijn weggevallen. De tekening is gedateerd 1604 en de voorgestelden zijn als volgt genummerd: 8 10 12 13 25 17 18 21 (26) 9 11 24 14 15 16 19 20 (22) 6 3 7 (23) 4 1 2 5 De door Colijn vermelde namen luiden dan aldus: 1. Jan Jansz. Karel, Cap tn; 2. Thijs Prs Schrijver, Lieut.; 3. Lambert Jansz. vaandrigh; 4. Jacob Egberts van Rijn; 5. Heindr. P . Schrijver; 6. Heindr Heindrixs; 7. Harman Ysbrantsz . Hem; 8. Pieter Jansz. Hollesloot; 9. Wouter Sieuverts; 10. IJsbrant Hem; 11. Ysbrant Appelman.; 12. Wouter Berestein; 13. Hans de Roij; 14. Lieve Pietersz.; 15. Jan Kornelisz. Vis; 16. Daniel Heindr Schrijver; 17. Willem Jacobsz. van Rijn; 18. Jan Oolofz.; 19. Sijmon Jansz. Bout; 20. Jan Soop; 21. David Dammans; 22. Andries Harmans Bakker; 23. Pieter Andriesz. Koorenbreek; 24. Jan Kuijper; 25. Jacob Karstens Wolf; 26. Trommelslager; (zie ook Six 1903). Nog een tweede natekening is bewaard gebleven, en wel in het ongedateerde manuscript van Christoffel Beudeker (ca 1675 1756), dat in het Gemeentearchief bewaard wordt. Onder de tekening (fol. 132) zijn alle namen der voorgestelden te lezen in een enigszins van Colijn afwijkende spelling (vgl. Six 1897). Een der schutters (nr. 15) heeft een briefje in de hand met: "Jan Cuijper hanrathii". Merkwaardig is, dat deze nr. 15 volgens de opgave van Colijn en Beudeker Jan Kornelisz. Vis heet, terwijl Colijn en Beudeker onder nr. 24 Jan Kuijper noemen. De betekenis van de genitivus ´hanrathii´ is niet duidelijk (komt niet voor in Graesse, Benedict, Plechl, "Orbis Latinus", Braunschweig 1972). De naam van de schilder leren we kennen uit Van Mander, die in de Appendix op zijn "Levens" schrijft: "Daer is van Geerit Pietersz. t'Amsterdam op S. Sebastiaens Doelen dit Jaer 1604 gelevert een Rot oft Corporaelschap waer van Capiteyn is (ick mean) Ian Iansz. Carel, dat van tronien / gelijcken / cleederen / sijden en ander by werck / uytnemende goet werck is / seer aerdigh gheschildert / en in soo een heerlijcke gemeen plaets zijn plaets verdienstigh wel weerdigh." (De identificatie van het onderhavige paneel met de tekst bij Van Mander is afkomstig van De Roever; vgl. Six 1909). Uit het handschrift van Schaep (1653) blijkt dat het schilderij: "In de Hantboogsdoelen. Boven de groote camer na de sijde van de Luthersche Kerck" gehangen heeft onder nr. 6 of 7. De beschrijving van nr. 6 luidt: "Ao 1604. Op deselve kamer tegen het middelschot boven de deur, waerin Capn is …. ende Lutenant .. staende op de lijst 1604". Schaeps beschrijving onder nr. 7 is vrijwel gelijkluidend, zonder namen maar wel met de datering 1604 (SCHELTEMA VII, blz. 128; Six 1887, blz. 19). Six veronderstelde dat deze tegenhanger uit hetzelfde jaar Aert Pietersz.' Corporaalschap van kapitein Pieter van Neck en luitenant Jacob Luycasz. is (ons cat.nr. 332; Six l887, blz. 19). Ook in de aantekeningen van Bontemantel wordt het onderhavige stuk genoemd, direkt voorafgaand aan dat van Pieter van Neck: "Jan Jansz Carel, Capityn. Thijs Pietersz. Schrijver, Luytenant. Lambert Jansz., Vaendrager." De Vries ziet in de plaatsing van de schutters in een zaal met een openstaand venster een herinnering aan het uit 1599 daterende schuttersstuk van Swelincks leermeester Cornelis van Haarlem (De Vries 1934; thans in het Frans Halsmuseum, Haarlem).

Schutters van de compagnie van kapitein Jan Jansz. Carel en luitenant Thijs Pietersz. Schrijver

Dit is een van de door Colijn nagetekende schuttersstukken. Uit deze tekening blijkt dat het paneel ter rechter zijde besnoeid is, waardoor drie figuren zijn weggevallen. De tekening is gedateerd 1604 en de voorgestelden zijn als volgt genummerd: 8 10 12 13 25 17 18 21 (26) 9 11 24 14 15 16 19 20 (22) 6 3 7 (23) 4 1 2 5 De door Colijn vermelde namen luiden dan aldus: 1. Jan Jansz. Karel, Cap tn; 2. Thijs Prs Schrijver, Lieut.; 3. Lambert Jansz. vaandrigh; 4. Jacob Egberts van Rijn; 5. Heindr. P . Schrijver; 6. Heindr Heindrixs; 7. Harman Ysbrantsz . Hem; 8. Pieter Jansz. Hollesloot; 9. Wouter Sieuverts; 10. IJsbrant Hem; 11. Ysbrant Appelman.; 12. Wouter Berestein; 13. Hans de Roij; 14. Lieve Pietersz.; 15. Jan Kornelisz. Vis; 16. Daniel Heindr Schrijver; 17. Willem Jacobsz. van Rijn; 18. Jan Oolofz.; 19. Sijmon Jansz. Bout; 20. Jan Soop; 21. David Dammans; 22. Andries Harmans Bakker; 23. Pieter Andriesz. Koorenbreek; 24. Jan Kuijper; 25. Jacob Karstens Wolf; 26. Trommelslager; (zie ook Six 1903). Nog een tweede natekening is bewaard gebleven, en wel in het ongedateerde manuscript van Christoffel Beudeker (ca 1675 1756), dat in het Gemeentearchief bewaard wordt. Onder de tekening (fol. 132) zijn alle namen der voorgestelden te lezen in een enigszins van Colijn afwijkende spelling (vgl. Six 1897). Een der schutters (nr. 15) heeft een briefje in de hand met: "Jan Cuijper hanrathii". Merkwaardig is, dat deze nr. 15 volgens de opgave van Colijn en Beudeker Jan Kornelisz. Vis heet, terwijl Colijn en Beudeker onder nr. 24 Jan Kuijper noemen. De betekenis van de genitivus ´hanrathii´ is niet duidelijk (komt niet voor in Graesse, Benedict, Plechl, "Orbis Latinus", Braunschweig 1972). De naam van de schilder leren we kennen uit Van Mander, die in de Appendix op zijn "Levens" schrijft: "Daer is van Geerit Pietersz. t'Amsterdam op S. Sebastiaens Doelen dit Jaer 1604 gelevert een Rot oft Corporaelschap waer van Capiteyn is (ick mean) Ian Iansz. Carel, dat van tronien / gelijcken / cleederen / sijden en ander by werck / uytnemende goet werck is / seer aerdigh gheschildert / en in soo een heerlijcke gemeen plaets zijn plaets verdienstigh wel weerdigh." (De identificatie van het onderhavige paneel met de tekst bij Van Mander is afkomstig van De Roever; vgl. Six 1909). Uit het handschrift van Schaep (1653) blijkt dat het schilderij: "In de Hantboogsdoelen. Boven de groote camer na de sijde van de Luthersche Kerck" gehangen heeft onder nr. 6 of 7. De beschrijving van nr. 6 luidt: "Ao 1604. Op deselve kamer tegen het middelschot boven de deur, waerin Capn is …. ende Lutenant .. staende op de lijst 1604". Schaeps beschrijving onder nr. 7 is vrijwel gelijkluidend, zonder namen maar wel met de datering 1604 (SCHELTEMA VII, blz. 128; Six 1887, blz. 19). Six veronderstelde dat deze tegenhanger uit hetzelfde jaar Aert Pietersz.' Corporaalschap van kapitein Pieter van Neck en luitenant Jacob Luycasz. is (ons cat.nr. 332; Six l887, blz. 19). Ook in de aantekeningen van Bontemantel wordt het onderhavige stuk genoemd, direkt voorafgaand aan dat van Pieter van Neck: "Jan Jansz Carel, Capityn. Thijs Pietersz. Schrijver, Luytenant. Lambert Jansz., Vaendrager." De Vries ziet in de plaatsing van de schutters in een zaal met een openstaand venster een herinnering aan het uit 1599 daterende schuttersstuk van Swelincks leermeester Cornelis van Haarlem (De Vries 1934; thans in het Frans Halsmuseum, Haarlem).