Schutters van Rot A

Schaep beschreef het schilderij in 1653 als volgt onder nr. 18: "Op de kamer No. 6. Een stuck van 15A88. Hierin staet schout Verdoes". Dit moet de Amsterdamse schout Willem van der Does zijn (SCHELTEMA VII, 1885, blz. 134 en 141). Van Dyk schreef als eerste het stuk aan Cornelis Ketel toe en wijdde er een vrij uitvoerige beschouwing aan: “Aan dezelve zyde naar de Vensters naast de Deur, tegens over den Ingang, hangt een Stuk met vyf en twintig Schutters, maar geheel van de vorige manier te onderscheiden, het is gemerkt 15A88. en Geschildert door Cornelis Keetel, van welke nader zal gesproken worden, hier in zyn geen Uniforme Kleedinge, want vvn het Jaar 1506. tot 1556. en noch korten tyd daar na, vinden wy de Schutters in zulke kleedinge, maar na het Jaar 1578. zyn geen Uniforme Kleederen meer te zien, tot een bewys, dat zyn Hoogheid Prins Willem den eersten, bygenaant den Zwyger, de Hand en Voetboog Schutters toen reeds afgeschaft, en de Rotten of Compagnien van de Burgery met hunnen Capiteyn, Lieutenant en Vaandrig, zyn ingestelt geworden; 't welk ons in een Schildery van ´t Jaar 1588 zal bewaarheid worden, Hoewel ook de liefhebbery van het Boogschieten 1653. noch eenigszints schynt in ‘t gebruyk geweest te zyn, dat in ‘t vervolg door een Schildery van Bartholomeus van der Helst, nader blyken zal.” Scheltema en later Bredius (cat. Rijksmuseum 1887) volgden Van Dyk in diens toeschrijving aan Ketel, maer Six meende in 1903 dat het paneel van de hand van Dirck Barendsz was. Hoogewerff meende, dat als dit stuk werkelijk van Barendsz zou zijn, hij op vijftigjarige leeftijd sterk achteruit gegaan moest zijn. De Vries bleef aan Dirck Barendsz denken en vermoedde dat Barendsz enkele gebaren, zoals dat van het steunen van de hand in de zij, van zijn leerling Ketel had overgenomen. Judson wijst in zijn recente monografie over D. Barends de toeschrijving aan deze meester af, en neigt weer meer naar een attributie aan Ketel. De zeer slechte toestand van het schilderij maakt een definitief oordeel onmogelijk, maar onzes inziens is het paneel van dezelfde anonieme hard als cat.nr. 607 (vroeger toegeschreven aan C. Ketel). Van Dyk spreekt over vijfentwintig schutters, Scheltena en de eerste catalogi van het Rijksmuseum over vierentwintig. Bij een restauratie in het tweede decennium van onze eeuw kwam de vijfentwintigste schutter weer tevoorschijn; het jaartal 1588 en de letter A (van het Rot) verdwenen toen echter.

Schutters van Rot A

Schaep beschreef het schilderij in 1653 als volgt onder nr. 18: "Op de kamer No. 6. Een stuck van 15A88. Hierin staet schout Verdoes". Dit moet de Amsterdamse schout Willem van der Does zijn (SCHELTEMA VII, 1885, blz. 134 en 141). Van Dyk schreef als eerste het stuk aan Cornelis Ketel toe en wijdde er een vrij uitvoerige beschouwing aan: “Aan dezelve zyde naar de Vensters naast de Deur, tegens over den Ingang, hangt een Stuk met vyf en twintig Schutters, maar geheel van de vorige manier te onderscheiden, het is gemerkt 15A88. en Geschildert door Cornelis Keetel, van welke nader zal gesproken worden, hier in zyn geen Uniforme Kleedinge, want vvn het Jaar 1506. tot 1556. en noch korten tyd daar na, vinden wy de Schutters in zulke kleedinge, maar na het Jaar 1578. zyn geen Uniforme Kleederen meer te zien, tot een bewys, dat zyn Hoogheid Prins Willem den eersten, bygenaant den Zwyger, de Hand en Voetboog Schutters toen reeds afgeschaft, en de Rotten of Compagnien van de Burgery met hunnen Capiteyn, Lieutenant en Vaandrig, zyn ingestelt geworden; 't welk ons in een Schildery van ´t Jaar 1588 zal bewaarheid worden, Hoewel ook de liefhebbery van het Boogschieten 1653. noch eenigszints schynt in ‘t gebruyk geweest te zyn, dat in ‘t vervolg door een Schildery van Bartholomeus van der Helst, nader blyken zal.” Scheltema en later Bredius (cat. Rijksmuseum 1887) volgden Van Dyk in diens toeschrijving aan Ketel, maer Six meende in 1903 dat het paneel van de hand van Dirck Barendsz was. Hoogewerff meende, dat als dit stuk werkelijk van Barendsz zou zijn, hij op vijftigjarige leeftijd sterk achteruit gegaan moest zijn. De Vries bleef aan Dirck Barendsz denken en vermoedde dat Barendsz enkele gebaren, zoals dat van het steunen van de hand in de zij, van zijn leerling Ketel had overgenomen. Judson wijst in zijn recente monografie over D. Barends de toeschrijving aan deze meester af, en neigt weer meer naar een attributie aan Ketel. De zeer slechte toestand van het schilderij maakt een definitief oordeel onmogelijk, maar onzes inziens is het paneel van dezelfde anonieme hard als cat.nr. 607 (vroeger toegeschreven aan C. Ketel). Van Dyk spreekt over vijfentwintig schutters, Scheltena en de eerste catalogi van het Rijksmuseum over vierentwintig. Bij een restauratie in het tweede decennium van onze eeuw kwam de vijfentwintigste schutter weer tevoorschijn; het jaartal 1588 en de letter A (van het Rot) verdwenen toen echter.