Gezicht op het IJ vanaf de Oranjesluizen bij Schellingwoude naar het westen

Hobbe Smith zal zijn boot hebben aangelegd bij Schellingwoude, ten westen van de Oranjesluizen, van waar hij ruim zicht had op het IJ. De Oranjesluizen waren onderdeel van de grote veranderingen die de Amsterdamse haven had doorgemaakt in de periode voorafgaand aan de ENTOS. De aanleg van een afsluitdijk met daarin de Oranjesluizen was gerealiseerd tussen 1865 en 1872, vier jaar voor de officiële opening van het Noordzeekanaal. De dijk strekte zich uit van Schellingwoude in het noorden tot Amsterdam in het zuiden. De reden van de afsluiting was de steeds grotere diepgang van de schepen, waardoor deze dreigden vast te lopen op de bodem van het IJ in de aangeslibde modder van de Zuiderzee. In eerste instantie leek het in 1824 gegraven Groot Noordhollands Kanaal tussen Amsterdam en Den Helder uitkomst te bieden, maar door de toenemende grootte van de schepen was de afsluiting van het IJ noodzakelijk. De dam met de sluizen zorgde dat de verzanding van de Amsterdamse haven werd tegengegaan; er was immers geen sprake meer van de getijden in de Zuiderzee. Tegelijkertijd werden de doorspoeling van de grachten en de beheersing van het waterpeil bewerkstelligd. De schilder heeft links de aanlegplaatsen met de kleinere zeilschepen weergegeven. Zeilschepen en stoomboten bevaren het IJ en in de verte liggen grote stoomschepen aangemeerd in het oostelijke havengebied. Op de achtergrond het stadsprofiel van Amsterdam, waarin met enige moeite de torens van de Posthoornkerk zijn te herkennen, links van het Wilhelminadok.

Gezicht op het IJ vanaf de Oranjesluizen bij Schellingwoude naar het westen

Hobbe Smith zal zijn boot hebben aangelegd bij Schellingwoude, ten westen van de Oranjesluizen, van waar hij ruim zicht had op het IJ. De Oranjesluizen waren onderdeel van de grote veranderingen die de Amsterdamse haven had doorgemaakt in de periode voorafgaand aan de ENTOS. De aanleg van een afsluitdijk met daarin de Oranjesluizen was gerealiseerd tussen 1865 en 1872, vier jaar voor de officiële opening van het Noordzeekanaal. De dijk strekte zich uit van Schellingwoude in het noorden tot Amsterdam in het zuiden. De reden van de afsluiting was de steeds grotere diepgang van de schepen, waardoor deze dreigden vast te lopen op de bodem van het IJ in de aangeslibde modder van de Zuiderzee. In eerste instantie leek het in 1824 gegraven Groot Noordhollands Kanaal tussen Amsterdam en Den Helder uitkomst te bieden, maar door de toenemende grootte van de schepen was de afsluiting van het IJ noodzakelijk. De dam met de sluizen zorgde dat de verzanding van de Amsterdamse haven werd tegengegaan; er was immers geen sprake meer van de getijden in de Zuiderzee. Tegelijkertijd werden de doorspoeling van de grachten en de beheersing van het waterpeil bewerkstelligd. De schilder heeft links de aanlegplaatsen met de kleinere zeilschepen weergegeven. Zeilschepen en stoomboten bevaren het IJ en in de verte liggen grote stoomschepen aangemeerd in het oostelijke havengebied. Op de achtergrond het stadsprofiel van Amsterdam, waarin met enige moeite de torens van de Posthoornkerk zijn te herkennen, links van het Wilhelminadok.